De bom
- Gert Talens
- 23 apr 2021
- 5 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 20 feb 2023
Het is halverwege de middag van donderdag 28 april 2011. Ik sta bij mijn auto die geparkeerd staat bij natuurgebied De Ossenwaarden, een schitterend stukje uiterwaarden nabij Deventer. Die ochtend ben ik met mijn pabostudenten het gebied in geweest om veldwerk te verrichten. Mooi weer, studenten enthousiast, ik in mijn nopjes, de dag kan niet stuk. Na afloop neem ik afscheid van de studenten die, op drie na, lopend vertrekken richting de stad. De drie overgebleven studenten en ik zijn net van plan in te stappen om naar hogeschool Saxion te rijden als mijn telefoon gaat. Op het schermpje zie ik dat het mijn collega Paul is. āHa die Paul, alles goed kerel?ā Het is even stil aan de andere kant van de lijn. Dan vraagt Paul waar ik ben. Ik vertel dat ik net klaar ben met een veldwerkexcursie. Daarna wil ik hem zeggen dat ik net in wil stappen als hij op ernstige toon aan me vraagt of ik zo snel mogelijk naar de opleiding wil komen. āJa ik was net van plan te komen, maar is er iets dan?ā, vraag ik hem. āNou kom gewoon maar, dan vertel ik het hier welā, is zijn korte antwoord. Een onbestemd gevoel overvalt me. Ik ken Paul als een opgewekte man, iemand waarmee ik veel contact heb, die ik goed ken, iemand die zelden terughoudend is als we elkaar spreken. Maar nu lijkt dat anders. āWat is er dan?. Je kan het nu toch zeggen, je hebt me nu aan de lijn.ā Het blijft een paar seconden stil. Seconden waarin ik me afvraag of het goed is dat ik Paul aangespoord heb om toch maar datgene te zeggen wat hij liever op school wil zeggen. Bestaan er zaken die je liever niet via de telefoon kunt bespreken? Ongerust wacht ik op wat gaat komen. Een zucht en dan hoor ik opnieuw de stem van Paul. Ik hoor het hem zeggen en ik kan hem verstaan. Ik begrijp de woorden maar bevatten doe ik het niet. De impact van zijn woorden maakt me licht in mijn hoofd. Even wankel ik, weet me net op tijd vast te klampen aan de dakrail van mijn auto. De studenten zien het. āGaat het Gert?ā vraagt ƩƩn van hen. Ik draai me om en kijk naar ze. Ik schud mijn hoofd. āSem is dood! Door een bomaanslag in Marrakech.ā
Voorjaar 2008. Ik bevind me in Chichester, Zuid-Engeland. Als deelnemers van een internationale studieweek over Outdoor Education, georganiseerd door de lokale universiteit, zijn Sem en ik op een donderdagochtend druk in de weer. Samen met de zeven overige Europese deelnemers, allen ook lerarenopleiders, zijn we bezig met het graven van diverse kuilen om er vervolgens een boompje in te planten. In het kader van bomen zijn goed voor ons allemaal graven we stevig door. Nou ja, dat wil zeggen, Sem graaft stevig door. Ik hou het na ƩƩn kuil voor gezien en heb mijn boompje allang geplant als Sem bezig is met zijn derde kuil. āWie een kuil graaft voor een ander Semā, roep ik hem toe, terwijl ik heerlijk languit in het groene gras lig uit te rusten van mijn inspanning. Sem grijnst. Hij heeft zonet zijn eigen boompje geplant en ziet daarna dat twee dames uit de groep wat staan te zuchten en kreunen bij hun graafwerkzaamheden. Voor Sem reden genoeg om zijn graafwerk aan te bieden. De dames blij, Sem vervolgens met een grote smile aan de slag. En dan, bij de derde kuil hoort hij mijn honende stem. āJaā, zegt hij, āwie een kuil graaft voor een ander, die is goed bezig manā. Ik grinnik en vraag hem of hij denkt dat dit soort plantwerkzaamheden enige zin hebben. Of hij ook vindt dat we dit voor de bühne doen. Dat een fotootje met ons erop goede sier maakt in de lokale krant en universiteitsmedia, maar dat het geen enkele zoden aan de spreekwoordelijke dijk zet. Even is het stil, even stopt Sem met graven en kijkt me aan. Dan zegt hij: āNatuurlijk helpt het niets en ja natuurlijk maakt het goede sier, so what? We zijn toch lekker buiten aan de slag nu?ā, waarna hij vol enthousiasme door graaft. Ik kijk naar hem en lach. Hij heeft gelijk. Het is heerlijk weer, we zijn in die fijne buitenlucht aan het werk, het is een hartstikke gaaf moment. Dit is waar het om gaat, in het nu zijn en daarvan genieten. Die ochtend plant Sem vier bomen in het Engelse landschap.
De impact van de aanslag en Sems overlijden is enorm. Natuurlijk in eerste instantie bij zijn vrouw, kinderen, ouders en familie. Maar zeker ook op de opleiding zijn er velen die het er vreselijk moeilijk mee hebben. Huilende collegaās en studenten, een indrukwekkende stilteruimte en intense anekdotes en gesprekken. Oorverdovende stiltes opgevolgd door vele diepe zuchten. Onvermogen en verdriet gaan hand in hand.
Er volgt een onwerkelijke meivakantie. Leeg en stil. De week daarna weer naar de opleiding. Gedurende die week heeft de directie een rouwdeskundige aangesteld om op de werkvloer een oogje in het zeil te houden. Om met collegaās en studenten te spreken die dat prettig vinden of nodig hebben. Ik zie die week vele collegaās met haar spreken en zie dat hen dat goed doet. Ik heb waardering voor haar en waardering voor het gesprek en het verdriet dat zo alle ruimte krijgt. Zelf vind ik het enorm moeilijk en spreek niet totdat ik op de vierde dag plotseling door haar word aangesproken. āJij bent toch Gert?ā, vraagt ze. Ik knik. āSem was meer dan gewoon maar een collega voor je hĆØ?ā Ik knik andermaal. āJullie waren naaste collegaās?ā Ik antwoord met een ja en vertel haar dat we samen vorm gaven aan het natuur- en techniekprogramma op de opleiding. Dat we in die hoedanigheid veel overleg hadden, gezamenlijk les gaven, veel op reis waren in het buitenland om ons te laten inspireren, dat we samen vaak enorme lol hadden in ons werk. En voor ik het weet stromen de woorden uit mijn mond. Ik blijf maar praten en vertel alles wat ik zo graag wil vertellen. Ik let daarbij in het geheel niet op haar en ratel maar door. Het komt eruit, het moet eruit.
Na zoān tien minuten ben ik eindelijk stil. Ik kijk naar buiten en voel een hand op mijn schouder. āMooiā, hoor ik haar zacht zeggen. Even zijn we samen stil. Dan vraagt ze me of ik de volgende dag ook een toespraak ga houden tijdens de herdenkingsviering van Sem. Ik knik. āGaat je dat lukken, heb je iets van me nodig?ā Ik kijk haar aan en voel voor het eerst die week een soort van rust over me komen. āDank je welā, fluister ik, āhet gaat me lukken, zeker na dit gesprek.ā
De volgende dag is de theaterzaal van de opleiding afgeladen vol en volgen daarnaast velen de viering via camerabeeld in andere grote collegezalen. Het is een bijzonder moment. Het is eervol, het is verdrietig en mooi. Als ik aan de beurt ben, loop ik gespannen naar voren. In mijn hand mijn toespraak. Voordat ik begin kijk ik de zaal in. Ik zie de verdrietige gezichten, mensen die allemaal mooie herinneringen aan Sem hebben. Ik zie zijn vrouw, zijn ouders, familie. Even voel ik woede. Woede naar die enorme klootzak die een bom heeft geplaatst in dat verre Marokko. Maar voordat ik mijn woede te ver laat groeien, doe ik mijn hand in mijn broekzak en haal daar een steentje uit. Ik leg het voor me en denk aan het groene plekje in Engeland waar ik dit steentje vond. Gevonden op de plek waar nu een boom groeit. Een boom geplant door Sem.
Mijn vriend en collega Sem de Rooij is 33 jaar geworden.
Wil je op de hoogte blijven van nieuwe verhalen? Registreer dan je mailadres en krijg vervolgens wekelijks gratis een bericht in je mailbox zodra een nieuw verhaal is gepubliceerd.

Opmerkingen