We zitten nog maar net of mijn moeder kijkt naar mijn vader ‘Nou wat zegst der van, bist tevreden?’ ‘Tot nou toou wel’, antwoordt mijn glimlachende vader. Ik glimlach terug. Mijn vaders terughoudende antwoord, vergezeld van zijn mooie lach en pretoogjes is goud. Een vreemde zou het niet herkennen en begrijpen, maar ik wel. Want met zijn antwoord èn glimlach zegt hij eigenlijk dat hij heel erg tevreden is. Want zo doen Drenten, zo giet dat hier! ‘Ja wij hebt even gooud oous best daon’, glimlach ik terug op deze zaterdagnamiddag in Eext.
Vorig week belde broer Bert. Of ik binnenkort een dagje vrij had om de tuin van pap en mam even aan te pakken. Dat had ik. Want wat toch een geluk dat FC Groningen vorig jaar degradeerde naar de Keuken Kampioen Divisie en ik dus zo’n beetje om de vrijdag al in het Noorden ben. ‘Wat moet er allemaal gebeuren in de tuin?’ ‘Nou alles wat bijsnoeien en vooral ook heel veel spitten.’ ‘Spitten? Oh heerlijk, ik hou ervan!’
Zo sta ik de afgelopen zaterdagochtend al vroeg klaar om te beginnen. Als eerste pak ik snel de schep. Enigszins verbaasd kijkt Bert naar me. ‘Doe jij de klimop van de carport maar’, zeg ik hem. ‘En zouden de golfplaten ook niet vervangen moeten worden omdat ie zo lekt?’ Hij knikt en begint aan een pittig klusje, terwijl ik met de schep in de hand en mijn moeder aan mij zij naar de voortuin loop. ‘Nou mam, zeg het maor, wat mot er allemaol gebeuren?’ ‘Nou even kieken, hoe zul we ’t dooun?’ We overleggen wat. Dit plantje hier, dat plantje daar, die roos eruit en daar er weer in, dit struikje meer naar links en dat struikje wat naar voren, zijn de werkafspraken die volgen. ‘Mooi’, zeg ik en pak de schep waarmee ik dan eindelijk mijn eerste steek de grond in zal zetten. ‘Hest der zin in mien jong?’ ‘Ja mam, dat heb ik!’
Dronten, januari 2005. Buurman Mart, van Van Bruggen Timmerwerken, zit bij ons aan tafel. Lilian en ik bespreken onze plannen. We zouden graag een bijkeuken willen. Of Mart die voor ons kan bouwen? ‘Dat kan wel’, is Mart korte antwoord. We bespreken de werkzaamheden en besluiten dat om de kosten te drukken het graafwerk door ons gedaan zal worden. ‘Hoe diep Mart?’ ‘Nou zo’n 50 centimeter, dat is genoeg.’ Ik knik. Een stukje van iets meer dan 2x2 meter 50 centimeter afgraven, dat lijkt me een makkie. ‘Goed’, zeg ik, ‘gaan we doen.’
Ik steek in de meivakantie van dat jaar voor het eerst een schep in de harde grond. Nadat de bovenste laag er af is en ik vermoeid oog, roept Lilian of ik zin in koffie heb, waarna ik een paar tellen later al aan de keukentafel zit. ‘Gaat het?’ vraagt Lilian. ‘Ja hoor, het gaat’, glimlach ik vriendelijk. Maar achter die glimlach gaat een andere gedachte schuil. Want dat eerste half uurtje spitten heeft mij duidelijk gemaakt dat ik dit klusje zwaar onderschat heb. Want ja, een stukje spitten, dat was in mijn Drentse zandleven geen enkel probleem. Maar hier, in mijn nieuwe polderklei-leven is het andere koek.
Even later sta ik met een ietwat pijnlijke rug op en sjok terug naar buiten om aan de tweede laag kleischeppen te beginnen. Die laag is nog dikker, vetter en zwaarder. Na drie scheppen stop ik. Ik ga naar binnen, pak de telefoon en bel vriend Bart. ‘Heb je wat te doen?’ Een lach aan de andere kant. Maar vriend Bart is een echte vriend en dus staat hij even later mee te zuchten en te steunen in de nu steeds blauwer wordende zeeklei. Hoe dieper, hoe blauwer! Zo zwoegen we verder en als ik denk dat het diep genoeg is stoppen we. Al hijgend kijken we trots naar het gat.
’s Avonds is buurman Mart thuis en loop ik bij hem binnen. ‘Kan je even komen kijken Mart of het diep genoeg is?’ Een minuut later staan we bij het gapende gat te kijken. Het is even stil. Te stil! Ik kijk naar Mart en zie een denkrimpel in zijn voorhoofd. Dan schudt hij zijn hoofd en hoor ik de verschrikkelijkste woorden uit dat jaar: ‘Dat moet nog dieper!’ Ik kijk hem ontsteld aan. Is dit een grap? Maar Marts blik is onverbiddelijk. Kort daarna bel ik Bart met moedeloze stem. ‘Kan je morgen weer helpen, het is niet diep genoeg.’ ‘Oh ja hoor, geen probleem’ is het mooiste antwoord van dat jaar. En als Mart die avond erop opnieuw zijn keurende ogen over de kuil laat gaan en ik hem goedkeurend zie knikken, lopen bij mij bijna de tranen van blijdschap over m’n wangen en kunnen de bouwwerkzaamheden beginnen.
Als het stukje in mijn moeders voortuin is omgespit, staan we samen even in alle stilte te kijken naar die fijne Drentse zandbodem. ‘Ja zo is’t mooi’, keurt mijn moeder. Ik knik, ben het met haar eens. Dan kijk ik haar aan. ‘Maar er is toch nog wel meer om te spitten mam?’ Mijn moeder lacht. ‘Naost hoes mag ok nog wel, maor dat heuif niet as doe’t niet wulst.’ Maar dat laatste hoor ik al niet meer want ik ben al onderweg naar dat mooie nog niet omgespitte naar mij glimlachende stukje Drentse zandgrond. Want spitten in Drenthe, dat is een feest!
Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe verhalen? Registreer je dan op https://www.gertspeelt.com/blog en krijg vervolgens gratis een bericht in je mailbox zodra een nieuw verhaal is gepubliceerd. Wil je mijn boek ‘Kunnen we het nog aan?’ met daarin meer dan 100 verhalen? Kijk dan op https://www.gertspeelt.com/boek.
Comments