‘Nou dag hè jongen, tot vrijdagaovond.’ Daarna een knuffel, waarna mijn vader een stap opzij doet en mijn moeder naar voren stapt. Haar lippen trillen. Met waterige ogen kijkt ze me aan. ‘Doeg kerel, gooud oppassen hè.’ ‘Dat doe ik mam, maok je maor gien zörgen.’ Dan lopen ze de trap af, openen de voordeur en lopen naar hun auto. Als mijn vader al toeterend wegrijdt, zwaai ik ze na en voel me raar. Aan de ene kant heb ik er zin in en ben ik opgetogen omdat het nu echt gaat beginnen, maar aan de andere kant voel ik me eenzaam en zielig. Als ik de trap weer oploop en mijn nieuwe kamer binnen ga, lijkt mijn zwaarmoedige ik het te gaan winnen van mijn optimistische. Ik plof neer op mijn stoel, voel tranen opkomen en huil stilletjes wat voor me uit.
Als mijn studie aan de pabo in 1989 in Assen erop zit ben ik op zoek naar een baan. Omdat ik erkend ben als dienstweigeraar zal ik in plaats van de militaire dienst een vervangende dienstplicht moeten vervullen. Die duurt anderhalf keer langer dan de militaire plicht, maar je mag daarbij zelf een baan zoeken, zolang het maar in de (semi) overheidssfeer is. Zo vind ik een baan bij het Instituut voor Leerplanontwikkeling (SLO) in Enschede. Ik ben er blij mee omdat het werk in het verlengde ligt van mijn opleiding. Een maand voordat ik begin vind ik een kamertje in een flat aan de Jacob Marisstraat in Hengelo en deel het huis met drie onbekenden: Joke, Astrid en John.
Hoe dichter ik bij het moment kom dat ik naar mijn nieuwe woonplek kan, hoe meer zin ik krijg. Laat het nieuwe maar komen, ik ben er aan toe. Dat is mijn moeder echter niet. Ik merk het als we samen naar Hengelo rijden om de kamer te verven en in te richten. Omdat mijn vader met een hernia op bed ligt kan hij niet helpen. Dus dan maar met z’n tweeën op pad. Hoewel mijn moeder het niet zegt, voel ik dat ze het soms even moeilijk heeft. Niet dat ze mij die kamer niet gunt, en ze weet ook heus wel dat ooit een eerste kind het eigen nest zal verlaten, maar toch. Als we aan het einde van de middag samen weer naar huis rijden kijk ik naar haar. ‘Het is wat hè mam?’ Mijn moeder knikt en zucht. ‘Jao, ik moet er nog wel aan wennen.’
Als ik zo een paar minuten voor me uit zit te huilen en wegzwelg in mijn zieligheid, zie ik mijn elpees liggen. Mijn eerste aankoop, Out OF The Blue van de Electric Light Orchestra, ligt bovenop. Ik lees de tekst van het vierde nummer.
Sun is shinin’ in the sky
There ain’t a cloud in sight
It’s stopped rainin’
Everybody’s in a play
And don’t you know
It’s a beautiful new day.
Ik leg de plaat op de speler, zet de naald op het vierde nummer en draai de volumeknop omhoog. Vijf minuten en drie seconden later is mijn lucht opgeklaard. Ik kijk uit het raam en de helblauwe lucht nodigt me uit om naar buiten te gaan. Dus pak ik mijn jas, doe de deur open, stap op de fiets en ga het nieuwe tegemoet.
De afgelopen week heeft Jesse in Groningen eindelijk een kamer gevonden. Op een woonboot, samen met drie andere studenten, gaat hij nu echt een nieuwe fase van zijn leven in. Toen ik hem gisteren nazwaaide en wegreed had ik opeens hetzelfde dubbele gevoel als destijds in Hengelo. Ik keek nog even in de achteruitkijkspiegel en meende in mijn gezicht dat van mijn moeder te herkennen.
Tijdens het schrijven van dit verhaal zie ik naast me die ene elpee op de speler en denk dat ik die maar even op moet zetten.
Wil je meer verhalen van me lezen? Kijk dan eens op https://www.gertspeelt.com/ Je kunt daar ook mijn boek ‘Kunnen we het nog aan?’ bestellen met daarin meer dan 100 verhalen.
Comments