Voorjaar 1980.
Echt moeilijk lijkt het me niet. De badmeester heeft het immers net duidelijk voorgedaan. Dus als ik de drie treden van de lage duikplank betreed, weet ik precies wat ik moet doen. Eerst een stap naar voren met mijn linkerbeen, dan met mijn rechterbeen, vervolgens een hupje om daarna mezelf met twee benen af te zetten om het luchtruim in te gaan. En al loskomend van de duikplank is het dan wachten tot ik het dode punt bereik. Eenmaal daar aangekomen, in de ruimte tussen omhoog en omlaag, juíst op die plek moet ik me dan strekken, armen spreiden, vingers rechten en als een ware adelaar al zwevend de mooiste duikvlucht maken, om als het even kan, zonder een grote plons weer in het zwembad terecht te komen. Tja, hoe moeilijk kan het eigenlijk zijn?
'Mam mag ik weer op zwemles, voor diploma C?’ Mijn moeder kijkt me ietwat verbaasd aan en vraagt dan of me dat leuk lijkt. ‘Ja, dan leer ik reddingzwemmen en zweefduiken.’ Blijkbaar is mijn antwoord overtuigend genoeg want met een ‘het lijkt me wel goed maar we zullen het ook even met pap overleggen’, zie ik dat gesprek met vertrouwen tegemoet. Als we die avond praten over mijn idee en ik als bijkomend argument aangeef dat mijn vriendje Lourens en Anne dit ook mogen van hun ouders, is het akkoord. Dat Lourens en Anne overigens op zo’n beetje datzelfde moment aan hun ouders vertellen dat ik ook mag, hoeven mijn ouders dan even niet te weten. Als we elkaar de volgende dag op school zien, horen we dat we alle drie mogen, hebben we grote lol en zijn we de koning te rijk.
Dus fietsen we een paar weken later, via geheime slingercrospaadjes door het bos richting zwembad Zwanemeer in Gieten. Nog herinner ik me hoe vrij en blij ik me voelde. De fietspaadjes, te bereiken door het kleine platgereden paadje langs het korenveld, zijn fantastisch. Scherpe bochten, mooie heuveltjes en vogelgekwetter alom met op de bagagedrager mijn zwemtas met badlaken, mijn eigen zwemabonnement, een rolletje drop en een drinkbeker ranja. Wat wil je als 13-jarige nog meer?
In het zwembad zie ik dat er een andere, vreemde, badmeester is. Anne en Lourens zijn al net zo verrast, maar lijken zich er niet heel druk om te maken. Bij mij ligt dat wat anders. Elke nieuwe start met een leraar of leider vind ik spannend. Met enige spanning in mijn lijf loop ik achter mijn vriendjes aan en stel me afwachtend op. Als we aan de beurt zijn, stelt de man zich voor en vertelt dat we als opwarming maar even twee banen moeten borstcrawlen. Na deze opwarming begint de les pas goed waarbij het reddingzwemmen erg leuk maar ook moeilijk is. Ik probeer Lourens te redden. Maar Lourens’ gewicht, samengaand met mijn beroerde greep, levert een hevig proestende en spartelende drenkeling op. Het is het spiedende oog van de badmeester niet ontgaan. ‘Kom eens hier’, sommeert hij mij. ‘Hoe heet jij?’ ‘Gert Talens’, antwoord ik. ‘Oké Talens, je moet je handen bij je vriendje stevig tegen zijn oren duwen en dan met korte slagen op je rug naar de kant zwemmen. Het is echt niet zo moeilijk.’ Ik knik en doe mijn uiterste best. En zowaar, Lourens komt met iets minder geproest veilig aan.
Als we allemaal klaar zijn, moeten we naar de duikplank. De badmeester legt uit dat om het diploma te halen, je ook een perfecte zweefduik moet kunnen. Hij zal het wel even voordoen. Met grote ogen kijk ik naar een prachtige zweefduik en het lijkt net alsof hij zelfs even stil hangt in de lucht. Het is een betoverend moment en terwijl ik nog steeds in die betovering zit, steek ik niets vermoedend mijn vinger op als hij vraagt wie het eerst wil.
Kort daarna stapt mijn linkerbeen op de duikplank naar voren, volgt daarna mijn rechterbeen en doe ik een hupje voor mijn afzet. En terwijl ik dat doe, zie ik in gedachten mijn adelaarsvlucht voor me. Hoog zal ik gaan, breeduit zullen mijn armen als vleugels over het bad gespreid worden, stil zal ik hangen alvorens ik zacht in het water plons. Ja, zo zie ik het voor me en mis daardoor wat ik echt voor me moet zien, namelijk waar het einde van de duikplank is. Op het moment dat ik me dat realiseer, zie ik dat de plank korter is dan verwacht en eindigt mijn gracieus bedachte duikvlucht in een zware lompe plons, waarbij de waterspatters wèl het luchtruim vinden en op het lichaam van de net opgedroogde badmeester neerkletsen.
Waarom weet ik nog steeds niet, maar voor de badmeester lijkt mijn actie een doelbewuste ondermijning van zijn gezag en dus kan hij in zijn ogen niet anders dan mij naar de hoogste duikplank te sturen met de opdracht dat ik voor straf daar vanaf moet duiken. Ik schrik en kijk naar boven. Die hoge duikplank is niet nieuw voor me. Ettelijke keren ben ik daar al vanaf gegaan in al mijn vrije zwemuurtjes van de afgelopen jaren. Springend van afgegaan wel te verstaan, want duiken? No way!
Ik kijk naar de badmeester, kijk nog eens naar de hoge plank en zeg dan met halfzachte stem: ‘Dat durf ik niet.’ ‘Dan had je maar beter op moeten letten bij mijn uitleg. Hup, geen gezeur, naar boven.’ Al mijn nog aanwezige moed smelt als sneeuw voor de zon. Ik draai me om en loop langzaam richting de trap. Als ik boven ben en op het tipje van de duikplank sta, kijk ik de afgrijselijke afgrond in. ‘Handen naar voren, kin op de borst en gaan’, hoor ik van beneden. En ik, wat doe ik? Ik schud mijn hoofd. En terwijl ik nog steeds schud, staat opeens die badmeester naast me. Als een brulaap is hij naar boven geklommen, duwt mijn hoofd op mijn kin, strekt mijn armen vooruit en geeft dan een duw, waarna ik de diepte in duikel en mijn tranen zich vermengen met het zwemwater. Langzaam zwem ik daarna naar de kant, ga achter in de rij staan en zie dat de andere jongens de ene na de andere mooie zweefduik maken. Gelukkig is het daarna tijd en kunnen we gaan.
Als de week erop Anne, Lourens en ik andermaal door het bos richting het zwembad crossen, heb ik een zwaar gemoed. Pas als ik mijn fiets tegen het rek zet en al turend naar het bad kijk en zie dat de eigen Zwanemeerbadmeester terug is, voel ik me opgelucht. ‘Die vent is er gelukkig niet Gert’, stelt Anne me gerust. En dus kan het niet anders dan dat ik even later de mooiste zweefduik aller tijden maak. ‘Zo zeg, wat een prachtige duik was dat’, hoor ik de badmeester zeggen. ‘Ja hè’, roep ik trots.
Een paar weken later naait mijn moeder mijn behaalde C op mijn zwembroekje en loop ik dat jaar trots als een pauw in dat geweldige zwembad. En die ene badmeester heb ik gelukkig daarna van mijn hele leven nooit meer gezien!
Wil je meer verhalen van me lezen? Kijk dan eens op https://www.gertspeelt.com/ Je kunt daar ook mijn boek ‘Kunnen we het nog aan?’ bestellen met daarin meer dan 100 verhalen.
Comments