Tijdens de kerstvakantie van 2015 loop ik in het Amelander dorpje Hollum en zie een standbeeld. Het is het beeld van Hidde Dirks Kat. Voor mij dan nog een volstrekt onbekende, maar na het lezen van zijn dagboek, dat ik ter plaatse in museum Sorgdrager koop, weet ik het zeker: deze Kat zal ik nooit meer vergeten.
Op 14 juni 1747 wordt Hidde in Hollum geboren. Hij is de zoon van Dirk Jacobs Kat en Geeske Cornelis. Als hij 24 jaar is, wordt hij commandeur en vaart op de Juffrouw Klara voor rekening van ene David Rewoel uit Hamburg. Hoewel de walvisvaart gevaarlijk is, lukt het Kat keer op keer om heelhuids met schip en vangst terug te keren vanuit het barre noorden. Dit tot grote vreugde van zijn vrouw Jantje Jans met wie Kat gelukkig is.
Dan, op 5 maart 1777, vaart hij andermaal uit, met aan boord 38 bemanningsleden. Een maand later is zijn schip bij het westijs van Groenland dan al beladen met 30 vaten robbenspek. Vervolgens vaart Kat halverwege de maand mei bij Spitsbergen en vangt enkele walvissen. Dat is een matige vangst, dus is het nog geen tijd om huiswaarts te keren.
Ai….
Vanaf juli slaat het weer om. Het schip raakt van koers, de commandeur is machteloos als zijn schip speelbal wordt tussen ijs en zee. Daarbij is hij overigens niet alleen. Zo’n 27 schepen drijven tussen ijs en open water en als op 6 augustus de Juffrouw Klara met vier andere schepen vast komt te zitten weet Kat zich geen raad. Het spel van wind, ijs en open water is levensgevaarlijk. Zo gevaarlijk zelfs dat twaalf dagen later twee schepen verbrijzeld worden door opstuwend ijs. De mannen van deze schepen worden verdeeld onder de drie overgebleven schepen, die nu elk 78 koppen tellen.
Begin september sterft commandeur Pieters aan boord van Kats schip. Zijn dood is de voorbode van het grote onheil dat kort daarna staat te gebeuren. Door een zware storm raken de drie schepen korte tijd in half-open water waar ze door hoge golven worden opgetild en neergekwakt waarna de schepen binnen enkele ogenblikken door het ijs totaal verbrijzeld worden. Gelukkig blijven nog wel enkele sloepen behouden.
Zo verblijven kort daarna Kat met 156 overgeblevenen op twee ijsschotsen van 200 vierkante voet. Het onheil is echter nog niet voorbij als twee dagen later Kat tot zijn grote schrik ziet dat de andere ijsschots plotseling omslaat. Acht van de 78 mannen overleven dit. De ijsschots van Kat, met daarop 86 mannen breekt ook waarbij wonder boven wonder niemand om het leven komt. De schots is maar zo’n 100 vierkante voet groot en biedt amper ruimte voor iedereen. Daarom besluiten 27 mannen de schots in een sloep te verlaten. Hun lot zal, naar later blijkt, voor altijd onbekend blijven.
De overgebleven 51 mannen verdelen zich kort daarna onder de drie overgebleven sloepen en zoeken hun weg naar open zee. Maar als door een sterke wind de sloepen te ver de zee opdrijven, wordt de bemanning onrustig, vaart terug en vindt land. Daar worden op 7 oktober de drie sloepen verbrand zodat ze zich voor even kunnen warmen aan het vuur. Daarna gaan ze te voet verder, op zoek naar hulp. In de dagen die volgen komen 31 man om het leven doordat ze van het ijs glijden, door omslaande ijsschotsen of doordat ze wegdrijven op ijsschotsen. Twintig mannen, waaronder Kat, houden vol. Maar hoe moeizaam dat is laat Kat in zijn dagboek weten: In deze toestand konden wij ons enigermate een denkbeeld vormen van het lijden van de heiland Jezus Christus.
En dan, in de ochtend van 15 oktober 1777, ruim een half jaar na het vertrek uit Hamburg, denken de achttien overgebleven mannen een aantal grote vogels op zee te zien zwemmen. Maar als ze beter kijken, zien ze dat het geen vogels zijn, maar mensen. De drie ongedoopte wilden, zoals Kat in zijn dagboek schrijft, varen in kleine smalle bootjes maar blijven op afstand liggen. Kat stuurt de zeventien anderen uit het zicht, zet zijn handen aan zijn mond en schreeuwt. Tot zijn vreugde ziet hij de drie dichterbij komen. Met gebaren probeert Kat duidelijk te maken dat ze dringend hulp nodig hebben, maar kort daarna vertrekken de drie wilden in hun bootjes. Die nacht sterven nog eens een aantal van Kats mannen.
De volgende dag komen de wilden echter terug en wordt Kat opgehaald. Hij moet achterop de kajak zitten. Half in het ijswater, half bovenop varen ze zo enkele mijlen tot hij weer aan land gezet wordt. Alle twaalf overgebleven mannen worden zo gered en vervolgens onderverdeeld in kleine groepjes om schuil te vinden in de onderkomens van de wilden. Dat dit wennen is laat zich raden uit Kats geschrijf. Zo wassen de wilden zich in hun eigen urine.
Op 17 november verlaten enkele wilden hun woonverblijven met een door Kat in robbenbloed geschreven brief in hun bezit. Op slechts een aantal dagen reizen woont de Nederlandse kolonist Jan Sibrands, die daar al 34 jaar woont. De plaats waar deze Sibrands woont heet Juliaanshoop en een week later brengt Kat een bezoek aan hem. Ze genieten van koffie, likeur, melk en een bed van veren. Kat krijgt toestemming om de hele winter op Juliaanshoop te blijven, de anderen blijven echter bij de wilden ondergebracht.
Als dan driekwart jaar later, in augustus 1778, een proviandschip bij Juliaanshoop verschijnt, mogen Kat en zijn nog overgebleven mannen mee.
Kat is uiteraard blij, maar is pas echt opgelucht als hij op 23 september in Hamburg aankomt, waar hij te horen krijgt dat hij geen rekening hoeft te betalen voor de geleden schade. Zo snel als mogelijk vertrekt Kat daarna per schip naar Ameland waar hij op 27 september 1778 aankomt en zijn stomverbaasde vrouw Jantje in de armen sluit.
In de winter van het Amelander rampjaar 1777 komen 310 Amelanders om het leven in de ijskou van het noorden en stortte daarna de Amelander walvisvaart in. Nooit zal Kat meer als walvisvaarder vertrekken. In 1807 sterft zijn vrouw en zeventien jaar later sterft hijzelf op 77 jarige leeftijd in zijn geboortedorp Hollum. Een sober graf op de begraafplaats bij de plaatselijke kerk is een stille getuige van zijn onvoorstelbare leven.
Het lezen van Kats dagboek heeft een rustgevende invloed op mij. Want soms, als ik meen dat ik het zwaar heb, denk ik heel eventjes aan die ene winter van Hidde Dirks Kat waarna er geen wolkje meer aan mijn lucht is.
'Wat zeeman, die de kiel naar ’t barre Noorden stuurde,
Bestond er ooit op aard, die zoveel ramps verduurde,
Als Kat, de fiere Kat, die ’s lijdens beker heeft,
Tot aan den boôm geleêgd,
en toch, God dank! Nog leeft.'
Wil je meer verhalen van me lezen? Kijk dan eens op https://www.gertspeelt.com/ Je kunt daar ook mijn boek ‘Kunnen we het nog aan?’ bestellen met daarin meer dan 100 verhalen.
コメント