Het is zaterdagochtend 5 oktober 1996. Ik ben in Arjeplog in Zweeds Lapland en heb ongelofelijk veel zin in de dag. Buiten is het een graad of vijf en een voorzichtig opkomende ochtendzon geeft de herfstbladeren een gouden glans. Ondertussen kijk ik voortdurend naar de klok en vind dat de minuten maar tergend langzaam wegtikken. Dat komt ook omdat ik al vanaf zes uur uit de veren ben maar pas om half negen de auto van Bengt-Urban voor zal staan.
Bengt-Urban is meester op de Arjeplogse Öbergaskolan en reageert op 20 maart van dat jaar enthousiast op mijn verzoek in een Zweeds onderwijstijdschrift waarin ik vraag naar basisscholen om een poosje te mogen rondneuzen. Uit de reacties kies ik drie scholen, waaronder die van Bengt-Urban. Half september schudden we elkaar dan de hand en nodigt hij me uit om in zijn woning te verblijven gedurende de zes weken dat ik hier zal zijn. Hij zal dan tijdelijk weer bij zijn ouders intrekken.
Na een aantal weken zijn de Zweedse collega’s me erg vertrouwd en kom ik veel te weten over hun school. Ik spreek vooral juf Maria vaak. Zij is van Samische afkomst en ik wil alles weten over haar achtergrond en de Samische cultuur. Ik merk dat ze mijn interesse waardeert en tot mijn grote verrassing nodigt ze me uit om op een zaterdag naar het oormerken van rendierkalveren te komen, hoog in de bergen, zo’n 80 kilometer buiten Arjeplog. Ik vertel Bengt-Urban diezelfde dag nog dat ik ben uitgenodigd. ‘Wow Gert, that is very special!’ Daarna hoor ik dat het bijna niet voorkomt dat vreemden hier bij mogen zijn. Als ik Bengt-Urban laat weten dat hij ook mee mag, is ons feestje compleet.
Eindelijk hoor ik dan de autoclaxon en even later rijden we over 80 kilometer aan gravelwegen door het stille landschap. Maria heeft me de dag ervoor uitgelegd waar we de auto moeten parkeren. Daarna is het nog ruim een uur bergopwaarts lopen, op een almaar smaller wordend paadje. De wandeling is pittig, maar eenmaal boven de boomgrens worden we beloond met een overweldigend uitzicht, waarbij ik op zo’n tweehonderd meter afstand kleine rookwolkjes uit het struweel zie opkomen. Als we dichterbij zijn zie ik op diverse plekken een smeulend kampvuur, soms met iemand erbij, vaak ook niet. Rondom de vuren rendierhuiden om op te zitten, potten en pannen van verschillend formaat en houten drinkbekers. Bij het derde vuurtje zie ik drie mensen voorovergebogen. Ze zijn iets aan het doen, maar ik kan niet goed zien wat er gebeurt. Eenmaal dichterbij zie ik dat ze druk bezig zijn met het villen van een dood rendier. Binnen een mum van tijd is de vacht verwijderd en wordt het karkas op een kar gelegd dat aan een quad zit. Een man start de motor en verdwijnt daarna door de lage bosjes bergafwaarts.
Echt veel tijd om te beseffen wat ik zojuist heb gezien, krijg ik niet. ‘Hey Gert and Bengt-Urban, there you are’, hoor ik Maria roepen. Ze wenkt ons en zegt dat we haar moeten volgen naar een kraal een stukje verderop, waarin zo’n 2500 rendieren lopen.
Wat ik daarna zie, zal ik niet snel meer vergeten. Voor me lopen in een gebied van zo’n 100 bij 100 meter een paar duizend rendieren in één grote cirkel. Ze lopen tegen de klok in en in het midden van die cirkel staan een twintigtal mannen met lasso’s in hun handen. Ze kijken en wijzen zo nu en dan naar een rendier om vervolgens hun lasso te gooien, die tot mijn grote verbazing zelden het doel mist. Een rendierkalf wordt dan gevangen en met een mes wordt in beide oren een merk gekerfd. In het ene oor een familiemerk, in het andere een persoonskenmerk zodat duidelijk is van wie dit kalf is. Het oormerken gaat zo snel dat binnen een paar seconden het kalf weer losgelaten wordt en snel het moederdier opzoekt. Maria legt uit dat de mannen in het midden eerst kijken van wie het moederdier is. Dit zien ze aan de oormerken, daarna is dus ook duidelijk van wie het kalf is dat gemerkt moet worden.
Sprakeloos kijk ik naar dit eeuwenoude ritueel, gedaan door het laatste nog overgebleven Europese natuurvolk. Het gaat allemaal zo soepel. Bovendien is het nagenoeg stil! Alleen het klikken van duizenden rendierhoeven is te horen en zo nu en dan de uitleg van een trotse Maria. Zo sta ik daar zo’n twintig minuten te kijken als Maria opeens vraagt of ik misschien in het midden van de kraal wil staan tussen de lassogooiende mannen in. Ze vertelt dat we in een rechte lijn naar het midden gaan lopen en dat we niet aangeraakt zullen worden door de dieren. Ik hoef niet lang te twijfelen en volg Maria. We klimmen over het hek en lopen achter elkaar aan naar het midden. Honderden rendieren om me heen, met soms op een paar centimeter afstand hun indrukwekkende geweien. Maar niet één keer word ik geraakt en ik denk alleen maar WOW!
Die avond kan ik de slaap nauwelijks vatten. De om mij heen rennende rendieren krijg ik maar niet van mijn netvlies. Dus pak ik een papier en probeer het van me af te schrijven. En dat papier ligt nu, op zaterdag 19 oktober 2024, voor me op mijn bureau. Ik lees mijn woorden van toen en ben weer terug op die magische dag.
Ik ben net als die twee beren. Ik sta erbij en kijk ernaar. Ik vind het prachtig. Echt! Ik voel me heel gelukkig. Ik weet niet precies waarom, maar wat ik zie spreekt me enorm aan. Het is zo harmonieus. Aan alles kun je zien dat deze mensen hun dieren respecteren. Het is ook zo anders dan wij in Nederland met ons vee omgaan. Wij zien die dieren vooral als economie, maar voor de Samen is het onderdeel van een groter geheel, van de schepping. Wat bijzonder dat ik dit heb meegemaakt.

Wil je meer verhalen van me lezen? Kijk dan eens op https://www.gertspeelt.com/ Je kunt daar ook mijn boek ‘Kunnen we het nog aan?’ bestellen met daarin meer dan 100 verhalen.
Comments