Hoe het precies gegaan is weet niemand. Maar volgens de overlevering moet het ergens tussen zijn geboortejaar 316 en zijn sterfjaar 397 gebeurd zijn. Dat het gebeurd is heeft voor iedereen overigens eeuwenlang vastgestaan. Niemand die daar aan twijfelde. Dat was trouwens maar beter ook, want wie twijfelde kon zelf een tik verwachten. Ja, die Martinus, geboren in het Hongaarse Szombathely en gestorven in het Franse Candes, was me er eentje. Want op zekere dag sloeg hij met een stenen hamer de duivel op zijn kop.
Ik loop met zoon Jesse door museum Catharijneconvent in Utrecht. Na zijn uitwisselingsjaar in Finland is hij in september begonnen aan de studie kunstgeschiedenis in Groningen. Waar in zijn jonge jaren wij als ouders Jesse vaak meenamen naar musea, is het nu Jesse die mij meeneemt. Want één van de opdrachten die hij binnenkort moet inleveren is het analyseren van een kunstobject uit de Middeleeuwen. ‘Weet jij daarvoor een goed museum pap?’ Ik vertel over de bijzondere collectie van het Catharijneconvent, Jesse knikt en dus gaan we op de vroege zaterdag op pad naar het museum.
Zodra ik binnenstap valt mijn oog op een klein glazen vitrinekastje. In het kastje een voorwerp met daarnaast een opvallend oranje bordje waarop ik de woorden Canon van Nederland Topstuk lees. Ik bekijk het object. Ik zie een steel van zilver met daarin een steen. Het geheel heeft de vorm van een hamer. Daar kan je een beste tik mee geven, bedenk ik me en lees het bijgeplaatste bordje.
Hamer van Sint-Maarten. Stenen bijl: ca. 1000 voor Christus, zilveren vatting ca. 1300. Verder lees ik dat dit de hamer is waarmee Martinus de duivel heeft geslagen. ‘Jesse, kom eens kijken.’ Als Jesse daarna de hamer bekijkt en de bijbehorende tekst leest, zie ik een brede grijns op zijn gezicht ontstaan. Hij kijkt me daarna aan en zegt: ‘Mooi toch.’
Terwijl we verder lopen en ons vergapen aan de bijzondere collectie, denk ik ondertussen toch steeds aan Martinus. Wat weet ik eigenlijk van deze man waarover ik in mijn kinderjaren op 11 november zo vaak gezongen heb. Een man waarvan ik het zo fijn vond dat hij ooit geleefd had, als ik weer eens een lampionloopsnoepje in mijn mond stak. Het verhaal dat hij ooit als rijk man zijn warme mantel in tweeën scheurde om deze te delen met een arme zwerver, weet ik me te herinneren. Het is me ooit op de zondagschool in Eext verteld en het maakte diepe indruk op me. Als kindje vroeg ik me af of ik zoiets ook zou doen als ik een arm mens tegen zou komen. Dat ik mijn warme winterjas door midden zou scheuren en dan een helft zou weggeven. Ik denk het niet, dacht ik toen, waarna ik me niet zo fijn voelde over mijn egoïstische gedachte. Want delen is toch goed? En dus gaf ik maar een snoepje aan mijn beide broers en hoopte maar dat Martinus me van boven zou toeknikken.
Het moet eens stoppen met die duivel. Ik zal hem te grazen nemen zodat hij voorgoed zijn biezen pakt! Met die gedachte én met in zijn rechterhand een indrukwekkende stenen hamer, ligt Martinus dus ergens in die 4e eeuw achter de bosjes te wachten tot de hellevorst voorbij komt. Het wachten duurt lang, maar vertrouwend op de Almachtige, houdt Martinus vol. En dat wordt beloond. Want op het moment dat het al begint te schemeren ziet hij opeens vanuit het westen een gedaante opdoemen die al fluitend zijn richting op loopt. Vanwege de ondergaande zon kan Martinus het gezicht niet goed onderscheiden, maar de contouren laten niets aan onduidelijkheid over. Twee hoorns op het voorhoofd, een drietand in de linkerhand en een puntige staart die over de zandweg achter de gedaante aan schuurt. Dit ís de duivel! Nog steeds fluitend komt deze dichterbij en stopt als hij bij het bosje staat waarachter Martinus met ingehouden adem wacht tot hij zal toeslaan. Even kijkt de duivel zijn kant op, steekt zijn neus in de lucht en snuift. Op dat moment springt Martinus tevoorschijn en slaat zo hard hij kan met de hamer op de kop van de duivel. ‘Scheer je weg, misbaksel! Niets, maar dan ook niets heb je hier te zoeken.’ De duivel, uiteraard flink geschrokken en met een zwaar bloedende kop, weet een finale klap te ontwijken en zet het op een lopen om daarna zijn vleugels uit te slaan en in de wolken te verdwijnen.
Ja, zo moet het gegaan zijn, denk ik, terwijl ik het museum uitloop en kort daarna met Jesse in de zon van een broodje geniet en de duivel verder weg is dan ooit.
Als ik de volgende ochtend via het internet nog wat meer informatie lees over de Hamer van Martinus kan mijn weekend niet meer stuk. Want ja, hoe kan het ook anders, die ene steen, zo mooi in het zilverwerk geklonken, is ooit gevonden in de bodem van Drenthe. En dus sta ik op en loop naar de deur van Jesses slaapkamer om hem dit mooie bericht te brengen. Maar net op het moment dat ik de deur wil openen, bedenk ik me. Want het mannetje slaapt nog en op zijn kamer liggen een aantal Drentse stenen en ik weet ook hoe Jesse kan zijn als je hem onverwacht wakker maakt. Nee, laat ik nog maar even wachten.
Wil je meer verhalen van me lezen? Kijk dan eens op https://www.gertspeelt.com/ Je kunt daar ook mijn boek ‘Kunnen we het nog aan?’ bestellen met daarin meer dan 100 verhalen.
Commentaires