Als de eerste klanken klinken, kijk ik even opzij. Naast me staat een man van een jaar of 40, naast hem zijn tienerdochter en daar weer naast een wat oudere vrouw. Grijs haar, groeven in haar gezicht en op haar hoofd een klein groen hoedje, niet groter dan tien centimeter. Het is mooi om haar te zien staan, trots en fier. Maar nog mooier is het om haar het Soldatenlied te horen zingen, dat nu door het hele stadion klinkt. Het mag duidelijk zijn, wat deze mevrouw betreft is Oranje nog niet klaar met de Ierse strijders.
Samen met mijn Hongaarse buurman Sandor en twee van zijn kinderen ben ik in de Johan Cruijff Arena om de wedstrijd Nederland-Ierland te bekijken. We hebben er zin in. Want bij winst van Oranje is plaatsing voor het EK, deze zomer in Duitsland, een feit. En omdat we er zin in hebben zijn we ruim op tijd in het stadion. ‘We hebben mooie plaatsen’, verzekerde Sandor me toen hij tijden geleden de kaarten had besteld. ‘Op de tweede ring en dan helemaal vooraan, niemand die voor ons zit.’ ‘Mooi man, ik heb er nu al zin in’, zei ik destijds.
‘Op welke plaats zit u?’, vraagt een steward me als ik het stadion binnenstap. Ik hoor hem wel, maar mijn aandacht is nu nog even niet bij hem. Want altijd als ik voetbalstadions betreed en dan het veld zie met die duizenden stoeltjes erom heen, ben ik weer onder de indruk. Het maakt daarbij ook niet uit of ik al eens in dat station geweest ben of niet. Altijd weer vind ik het indrukwekkend en gaat er een gevoel van opwinding door mijn lijf. Wat moet het gaaf zijn om in zo’n vol stadion te mogen spelen. ‘Wow’, mompel ik. De steward hoort het blijkbaar ook. ‘Ja mooi hè.’ Ik knik. ‘Ja, heel mooi, bijna net zo mooi als de Euroborg’, antwoord ik en kijk naar zijn nu ietwat vreemde blik. Alsof de beste man nog nooit van De Groene Kathedraal in Groningen gehoord heeft. Hoe bijzonder.
‘Maar nogmaals, op welke plaats zit u?’, vraagt de steward nog een keer, waarna ik hem mijn ticket laat zien. ‘Aha, rij 27, stoel 197 zie ik, dat is een hele mooie plaats.’ Ik knik omdat ik allang weet dat ik een prachtige plek heb. Maar op het moment dat ik de trap naar beneden wil nemen om de eerste rij van de tweede ring te zoeken, zie ik de steward naar boven wijzen. En dat wijzen gaat gepaard met de woorden: ‘Kijk daar, de allerbovenste rij, dat is rij 27. Veel plezier vanavond.’ ‘Oké’, hoor ik mezelf daarna zeggen en loop dus maar op zijn aanwijzen naar boven. En verduld nog aan toe, als ik helemaal boven ben zie ik rij 27 staan en is het alleen nog even zoeken naar de juiste stoel. Die is snel gevonden en als we zitten en er werkelijk niemand achter ons kan zitten en dus het hele stadion vóór ons zit, kijk ik naar Sandor. ‘Mooie plek hè buurman’, roept die enthousiast naar me. Ik knik. ‘Ja man, prachtig!’
Kort daarna komen twee mannen, twee kinderen en een wat oudere vrouw naast me zitten. Ze spreken Nederlands, maar ik zie dat ze veel Iers groen dragen waarbij een heel klein groen hoedje van de oudere mevrouw vooral opvalt. De mevrouw komt naast me zitten en knikt naar me. ‘Wat heeft u een prachtig hoedje.’ ‘Dank u wel, ja het is een Iers hoedje’, zegt ze met een Iers accent. ‘U komt uit Ierland?’, vraag ik. ‘Ja dat klopt, maar 45 jaar geleden ben ik met een Nederlandse man getrouwd, dus ik spreek ook Nederlands. Dit zijn mijn zoons en mijn kleinkinderen.’ Even zwaai ik naar haar familie waarna ik haar vraag waarom ze eigenlijk met een Nederlandse man getrouwd is. Ze glimlacht en zegt dan: ‘Hij was de liefde van mijn leven’, waarbij ze ietwat dromerig voor zich uit kijkt. ‘Wat fijn’, zeg ik.
Daarna gaat het snel. Eén van de zoons stelt voor dat ze anders gaan zitten en ik zie mijn buurvrouw opstaan. Een zoon komt nu naast me zitten, de mevrouw schuift een paar stoelen op en komt tussen haar kleinkinderen te zitten.
‘Het is een bijzonder moment vanavond’, vertrouwt de zoon me dan plotseling toe. Mijn vader is nog niet zolang geleden overleden. We hebben met zijn allen in Dublin ook Ierland-Nederland gezien. En nu zijn we hier om het rond te maken.’ ‘Wat mooi dat jullie dit doen’ zeg ik, ‘ik denk dat jullie vader er nu ook bij is hè?’ ‘Zeker weten’, is zijn antwoord, ‘hij is er volop bij vanavond.’ Ik klop hem op zijn schouder. ‘Mooi man!’
En dan, een uur later, staan we dus allemaal op als de volksliederen gespeeld worden. En meer dan ooit hoop ik dat de Nederlandse voetbalsupporters niet gaan fluiten en joelen als het Ierse volkslied te horen is. Dat de familie naast me voluit kan en mag zingen voor hun land, met hun vader die op hun schouders mee brult. Gelukkig zijn de Oranjefans zeer respectvol en zingen de Ierse supporters hun soldatenlied Amhrán na bhFiann uit volle borst. Met kippenvel over mijn hele lijf zie en hoor ik haar zingen.
Als ik twee uur later opsta om het stadion te verlaten loop ik voor de mevrouw langs. ‘Jammer dat jullie verloren hebben. Maar ik hoop wel dat u genoten heeft.’ Een glimlach verschijnt op haar gezicht. ‘Ik vond het prachtig. En ja, het is jammer dat we verloren hebben, maar dat is niet het belangrijkste vanavond. Weet je, ik trek straks tijdens het EK gewoon een Oranjeshirtje aan hoor.’
Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe verhalen? Registreer je dan op https://www.gertspeelt.com/blog en krijg vervolgens gratis een bericht in je mailbox zodra een nieuw verhaal is gepubliceerd. Wil je mijn boek ‘Kunnen we het nog aan?’ met daarin meer dan 100 verhalen? Kijk dan op https://www.gertspeelt.com/boek.
Comments